Het thema van de expositiezaal is de herkomst van de naam Ketelaar; namelijk Ketelaar als beroep. Ook wordt aangegeven hoe de term “Ketelaar” wordt gebruikt in de marine, spreekwoorden en in de vroedkunde.

Ketelaar als beroep

Zeer waarschijnlijk was Ketelaar (of volgens de oude spelling Ketelaer) een beroep; namelijk iemand die ketels maakt. er zijn ook vergelijkbare aanduidingen voor dit beroep zoals ketellapper, ketelboeter of ketelhersteller.

Op internet zijn diverse plaatsen te vinden waarin het beroep Ketelaar wordt genoemd:

Peter van Praet

De familienaam De Ketele is een beroepsbijnaam voor een ketelaar, een ketelsmid of een ketellapper, of een verwijzing naar de huisnaam (het huis waar die persoon woont).

J.B. Glasbergen

De volgende beroepsgroepen worden hier genoemd: keitelaer, ketelaar, keteleer, keteler, ketelboeter, ketelbuiter, ketellapper, ketelkuiser en nog een twintigtal andere ‘ketel’ beroepen. Het beroep Ketelaar werd reeds voor de 14e eeuw gebruikt.

Gemeentearchief Leeuwarden

Beroep Ketelaar en Ketelboeter

Belastingen in ‘s-Hertogenbosch

Ketelaars waren goed vertegenwoordigd als overige beroepen in de metaalsector; zo blijkt uit een belasting aanslag van 1552. Artikel “van Bos tot Stad – opgravingen in ‘s-Hertogenbosch” in “het Gouden Tijdperk nummer 50”.

Ook in andere talen wordt de beroepsnaam Ketelaar als achternaam gebruikt.

Ketelaar als marineterm en spreekwoord

Volgens van Dale betekent Ketelaar (Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 12e druk 1995):

Bij de marine is met ketelaar bedoeld iem. die wacht moet lopen en wiens eten in een ketel wordt warm gehouden], (zeew.) matroos die wegens dienst of anderzins eerst na de anderen kan eten: (uitdr. ‘daar kun je ketelaar van blijven’, dat kun je aanzien, maar er niet mee van genieten, daar krijg je niets van.

In Huizinga’s Spreekwoorden en Gezegden (1965) staat het volgende:

Ergens ketelaar van blijven. Ergens niets van meekrijgen, ergens niet in meedelen, er koud (fris) van blijven, in iets teleurgesteld worden, kaal of sneu van iets afkomen. Onder de bemanning van Nederlandse oorlogsschepen was ‘ketelaar’ een benaming voor degenen, voor iw, omdat ze door de dienst (wacht e.d.) verhinderd waren aan de ‘bak’ mee te eten. het rantsoen werd bewaard en warm gehouden (dus in de ketel bleef). Het waren dus de zgn. na-eters.

Ketelaer in de vroedkunde

De term Ketelaer werd in het verleden ook als vroedkundige term gebruikt omeen onderdeel van het vrouwelijk geslachtsorgaan aan te duiden. Dit is terug te vinden in de:

Vroedkundige oeffenschool, vervattende in een klein bestek meerderendeels alles, ’t geen tot deze konst eenige betrekking heeft, de geneeskunde uitgezonderd, uitgegeeven bij wijze van lessen, door den professor Jacobs. Te Gend, bij J. F. Vander Schueren, 1784

In de nieuwsbrief Ex Officina van de vrienden van de universiteitsbibliotheek Leuven wordt verwezen naar de bovenstaande uitgave. De nieuwsbrief meldt:

Wie Deketelaer heet en denkt van ketellappers af te stammen, mag zich in een alternatieve lezing van zijn geslachtsnaam verheugen.

De heer Joost Depuydt van de Bibliografische dienst van de Universiteitsbibliotheek K.U.Leuven was zo vriendelijk om de betreffende tekst uit de gescande uitgave te mailen. Deze is als illustratiemateriaal bij de tentoonstelling Turning Points gebruikt. Op pagina 49 van de uitgave staat:

De Ketelaer is onder de bovenste zamenvoeging der groote Lippen geplaetst, van eene sponsagtige Zelfstandigheid en doorzaeid met veele Zenuwtepelkens, ’t gene hem een fijn gevoelen toebrengt, en is wegens veele Bloedvaten, rood van koleur.

De Ketelaer in gezonden en natuurlijken Staet zijnde, zal nooit eenig ongemak tot de Verlossing bijbrengen, maer moet wegens zijne groote gevoeligheid met omzigt gehandeld worden, gemerkt ‘er ligtlijk eene Ontsteeking zoude konnen opvolgen.

De Ketelaer wordt zomtijds heel groot bevonden: de Graaf zegt, dat een jong gebooren Dogterken dit deel zo bovenmaten hadt, dat zij voor en jongen gehouden wierdt; ’t is ook het eenigste Voorbeeld niet, en men moet het groot getal der Manwijven niet dan voor Vrouwen aenzien; deshalven moet de Vroedvrouw heel voorzigtig zijn, van soortgelijke Meiskens voor geen Jongens aen te geeven.

Het gebruik van dit Deel, dient even tot de Zitplaets des vermaeks en wellust.

Wellicht dat de in de spreektaal gebruikte term “kittelaar” hier van afgeleid is.

Geëmigreerde Kessler die de naam Ketelaar aan neemt

Diverse Ketelaar’s namen deze naam aan toen zij vanuit Duitsland immigreerden in Nederland. In Duitsland droegen zij de naam “Kessler”. Voorbeelden hiervan zijn: